De mate van gebruik van Viscerale benaderingen
Object
Titel
De mate van gebruik van Viscerale benaderingen
Subtitle
Inventarisatie van de mate van gebruik van viscerale benaderingen door Nederlandse osteopaten in relatie tot aspecten van ervaring en scholing
Author(s)
W. Reijenga
Abstract
Inleiding
Uitgangspunt van deze thesis was de wens van de Stichting Wetenschappelijk Osteopathisch Onderzoek (SWOO) om inzicht te krijgen in de mate van gebruik van zogenaamde viscerale benaderingen door Nederlandse osteopaten. Deze wens kwam nadat eerder een breder georiënteerd onderzoek had plaatsgevonden in de Benelux. Deze Benelux Osteosurvey 2013 werd hierdoor een inspiratiebron. De doelstelling van het huidige onderzoek was om op basis van een enquête uitspraken te doen over de mate van gebruik van viscerale benaderingen inclusief de visceraal gerichte inwendige benaderingen. Het doel was ook om deze te onderzoeken in relatie tot geslacht, leeftijd, genoten opleiding osteopathie, ervaringsjaren van de osteopaat en in relatie tot enkele aspecten die betrekking hebben op het viscerale vlak, zoals het wel of niet lesgeven, het wel of niet hebben gevolgd van diverse nascholingen en het al dan niet hebben bestudeerd van diverse literatuur. De termen “visceraal”, “viscerocranium”, “mobiliteit” en “motiliteit” worden uitvoerig belicht.
Methode
Ten behoeve van het verkrijgen van de informatie is een enquête opgesteld die via de SWOO en de Nederlandse Vereniging voor Osteopathie (NVO) per email is verspreid onder de 614 leden van de NVO. Van de respons is het aantal van 282 (46%) als volledig en geldig beschouwd. Er werd gevraagd naar de mate van gebruik van diverse viscerale benaderingen (de afhankelijke variabelen) en naar geslacht, leeftijd, ervaringsjaren, genoten opleiding osteopathie en naar het wel of niet lesgeven, naar het wel of niet hebben gevolgd van diverse nascholingen en naar het wel of niet hebben bestudeerd van diverse literatuur - betreffende het viscerale vlak (de onafhankelijke variabelen). De frequentieverdelingen voor al deze variabelen, al dan niet in categorieën, zijn in kaart gebracht en zo nodig statistisch getest. Correlaties en verschillen zijn getoetst voor wat betreft de verbanden tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabelen.
Resultaten
Het gemiddelde aantal consulten (van de 5 laatste consulten) waarin een viscerale benadering ten behoeve van onderzoek en behandeling in het algemeen wordt uitgevoerd, bedraagt respectievelijk 4,83 ten behoeve van onderzoek en 4,58 ten behoeve van behandeling. De waarden ten behoeve van onderzoek en behandeling op motiliteit bedragen respectievelijk 3,25 en 2,81. Voor onderzoek en behandeling op mobiliteit zijn de respectievelijke waarden 4,76 en 4,41. De waarden voor onderzoek en behandeling aangrijpend op orgaan bedragen 4,20 en 3,70. Onderzoek en behandeling aangrijpend op aan viscera gerelateerd bindweefsel scoort met 4,68 en 4,49. Percussie ten behoeve van onderzoek op mobiliteit wordt veel minder gebruikt met een gemiddelde score van 1,01.
Buccale benadering viscerocranium ten behoeve van onderzoek en behandeling wordt door respectievelijk 6,4% en 5,7% van de respondenten nooit toegepast. Ongeveer de helft van de respondenten (54,6% en 49,6%) gebruiken deze benaderingen in 5 of meer van de 100 consulten. Door 12,8% en 10,6 % van de respondenten worden deze benaderingen in meer dan 20 van de 100 consulten toegepast. Het gebruik van 5 tot en met 10 keer (27,0% en 24,5%) is de meest voorkomende score (modus) voor deze benaderingen.
Rectale benaderingen ten behoeve van visceraal onderzoek en behandeling worden nooit gebruikt door meer dan de helft van de respondenten (53,9% en 52,5%). Door 12,1% en 11,3% worden deze 7 benaderingen gebruikt bij meer dan 3 van de 100 consulten. Door 1,1% worden deze benaderingen in meer dan 20 van de 100 consulten toegepast.
Vaginale benaderingen ten behoeve van visceraal onderzoek en behandeling worden door respectievelijk 78,4% en 78,0% nooit gebruikt. Door 7,8% en 8,2% worden deze benaderingen gebruikt bij meer dan 3 van de 100 consulten. Door 1,4% van de respondenten worden deze benaderingen in meer dan 20 van de 100 consulten toegepast.
Verschillen op basis van geslacht worden gevonden voor onderzoek en behandeling in het viscerale bereik in het algemeen, voor onderzoek op mobiliteit gebruik makend van palpatie en voor onderzoek en behandeling gericht op aan viscera gerelateerde bindweefselstructuren. Ook de mate van gebruik van vaginale benaderingen is afhankelijk van het geslacht van de osteopaat.
De leeftijd speelt een rol bij onderzoek op mobiliteit, gebruikmakend van percussie, bij onderzoek en behandeling op motiliteit, bij behandeling buccaal en bij onderzoek en behandeling rectaal. Verschillen op basis van ervaring worden gevonden voor onderzoek op mobiliteit, gebruikmakend van percussie en voor onderzoek en behandeling rectaal.
De genoten opleiding osteopathie speelt een rol bij onderzoek en behandeling op motiliteit, bij behandeling op mobiliteit en bij viscerale benadering aangegrepen op organen.
Het wel of niet lesgeven in het viscerale aspect speelt alleen een significante rol voor de vaginale benaderingen.
Er zijn zeer veel verschillen gevonden in de mate van gebruik van viscerale en inwendig viscerale benaderingen, tussen het wel of niet hebben gevolgd van diverse nascholingen en het wel of niet hebben bestudeerd van diverse literatuur.
Van belang zijnde correlaties tussen de mate van gebruik van de diverse viscerale benaderingen en leeftijd, ervaring, aantal literatuur en aantal nascholingen worden niet aangetoond.
Conclusie en advies
Een vervolg op dit onderzoek zou kunnen bestaan uit nadere analyse van de huidige data, met als doel inzicht te krijgen in de relaties van de genoten opleiding osteopathie met zowel de gevolgde nascholingen als met de bestudeerde literatuur op het viscerale vlak.
Het gebruik van terminologie als visceraal, viscerocranium, mobiliteit en motiliteit dient met aandacht te gebeuren.
Uitgangspunt van deze thesis was de wens van de Stichting Wetenschappelijk Osteopathisch Onderzoek (SWOO) om inzicht te krijgen in de mate van gebruik van zogenaamde viscerale benaderingen door Nederlandse osteopaten. Deze wens kwam nadat eerder een breder georiënteerd onderzoek had plaatsgevonden in de Benelux. Deze Benelux Osteosurvey 2013 werd hierdoor een inspiratiebron. De doelstelling van het huidige onderzoek was om op basis van een enquête uitspraken te doen over de mate van gebruik van viscerale benaderingen inclusief de visceraal gerichte inwendige benaderingen. Het doel was ook om deze te onderzoeken in relatie tot geslacht, leeftijd, genoten opleiding osteopathie, ervaringsjaren van de osteopaat en in relatie tot enkele aspecten die betrekking hebben op het viscerale vlak, zoals het wel of niet lesgeven, het wel of niet hebben gevolgd van diverse nascholingen en het al dan niet hebben bestudeerd van diverse literatuur. De termen “visceraal”, “viscerocranium”, “mobiliteit” en “motiliteit” worden uitvoerig belicht.
Methode
Ten behoeve van het verkrijgen van de informatie is een enquête opgesteld die via de SWOO en de Nederlandse Vereniging voor Osteopathie (NVO) per email is verspreid onder de 614 leden van de NVO. Van de respons is het aantal van 282 (46%) als volledig en geldig beschouwd. Er werd gevraagd naar de mate van gebruik van diverse viscerale benaderingen (de afhankelijke variabelen) en naar geslacht, leeftijd, ervaringsjaren, genoten opleiding osteopathie en naar het wel of niet lesgeven, naar het wel of niet hebben gevolgd van diverse nascholingen en naar het wel of niet hebben bestudeerd van diverse literatuur - betreffende het viscerale vlak (de onafhankelijke variabelen). De frequentieverdelingen voor al deze variabelen, al dan niet in categorieën, zijn in kaart gebracht en zo nodig statistisch getest. Correlaties en verschillen zijn getoetst voor wat betreft de verbanden tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabelen.
Resultaten
Het gemiddelde aantal consulten (van de 5 laatste consulten) waarin een viscerale benadering ten behoeve van onderzoek en behandeling in het algemeen wordt uitgevoerd, bedraagt respectievelijk 4,83 ten behoeve van onderzoek en 4,58 ten behoeve van behandeling. De waarden ten behoeve van onderzoek en behandeling op motiliteit bedragen respectievelijk 3,25 en 2,81. Voor onderzoek en behandeling op mobiliteit zijn de respectievelijke waarden 4,76 en 4,41. De waarden voor onderzoek en behandeling aangrijpend op orgaan bedragen 4,20 en 3,70. Onderzoek en behandeling aangrijpend op aan viscera gerelateerd bindweefsel scoort met 4,68 en 4,49. Percussie ten behoeve van onderzoek op mobiliteit wordt veel minder gebruikt met een gemiddelde score van 1,01.
Buccale benadering viscerocranium ten behoeve van onderzoek en behandeling wordt door respectievelijk 6,4% en 5,7% van de respondenten nooit toegepast. Ongeveer de helft van de respondenten (54,6% en 49,6%) gebruiken deze benaderingen in 5 of meer van de 100 consulten. Door 12,8% en 10,6 % van de respondenten worden deze benaderingen in meer dan 20 van de 100 consulten toegepast. Het gebruik van 5 tot en met 10 keer (27,0% en 24,5%) is de meest voorkomende score (modus) voor deze benaderingen.
Rectale benaderingen ten behoeve van visceraal onderzoek en behandeling worden nooit gebruikt door meer dan de helft van de respondenten (53,9% en 52,5%). Door 12,1% en 11,3% worden deze 7 benaderingen gebruikt bij meer dan 3 van de 100 consulten. Door 1,1% worden deze benaderingen in meer dan 20 van de 100 consulten toegepast.
Vaginale benaderingen ten behoeve van visceraal onderzoek en behandeling worden door respectievelijk 78,4% en 78,0% nooit gebruikt. Door 7,8% en 8,2% worden deze benaderingen gebruikt bij meer dan 3 van de 100 consulten. Door 1,4% van de respondenten worden deze benaderingen in meer dan 20 van de 100 consulten toegepast.
Verschillen op basis van geslacht worden gevonden voor onderzoek en behandeling in het viscerale bereik in het algemeen, voor onderzoek op mobiliteit gebruik makend van palpatie en voor onderzoek en behandeling gericht op aan viscera gerelateerde bindweefselstructuren. Ook de mate van gebruik van vaginale benaderingen is afhankelijk van het geslacht van de osteopaat.
De leeftijd speelt een rol bij onderzoek op mobiliteit, gebruikmakend van percussie, bij onderzoek en behandeling op motiliteit, bij behandeling buccaal en bij onderzoek en behandeling rectaal. Verschillen op basis van ervaring worden gevonden voor onderzoek op mobiliteit, gebruikmakend van percussie en voor onderzoek en behandeling rectaal.
De genoten opleiding osteopathie speelt een rol bij onderzoek en behandeling op motiliteit, bij behandeling op mobiliteit en bij viscerale benadering aangegrepen op organen.
Het wel of niet lesgeven in het viscerale aspect speelt alleen een significante rol voor de vaginale benaderingen.
Er zijn zeer veel verschillen gevonden in de mate van gebruik van viscerale en inwendig viscerale benaderingen, tussen het wel of niet hebben gevolgd van diverse nascholingen en het wel of niet hebben bestudeerd van diverse literatuur.
Van belang zijnde correlaties tussen de mate van gebruik van de diverse viscerale benaderingen en leeftijd, ervaring, aantal literatuur en aantal nascholingen worden niet aangetoond.
Conclusie en advies
Een vervolg op dit onderzoek zou kunnen bestaan uit nadere analyse van de huidige data, met als doel inzicht te krijgen in de relaties van de genoten opleiding osteopathie met zowel de gevolgde nascholingen als met de bestudeerde literatuur op het viscerale vlak.
Het gebruik van terminologie als visceraal, viscerocranium, mobiliteit en motiliteit dient met aandacht te gebeuren.
Date Created
Juli 2016
Type
Onderzoek
number of pages
156