Scheelzien... Bekeken vanuit een andere hoek
Object
Titel
Scheelzien... Bekeken vanuit een andere hoek
Subtitle
Onderzoek naar de effectiviteit van een osteopathische interventie bij kinderen lijdend aan convergent/divergent strabismus
Author(s)
E.J. ten Ham
G.A.M. van der Heijden
A.W. Isaak
G.A.M. van der Heijden
A.W. Isaak
Abstract
In dit rapport brengen we verslag uit van ons onderzoek naar de effectiviteit van een osteopathische interventie bij kinderen lijdend aan convergent / divergent strabismus. Het hiervoor gebruikte onderzoeksmodel was dat van een enkelblind gerandomiseerde prospectieve pilotstudy met gebruik van een controlegroep.
Na een voorbereidende fase waarin het opzetten van ons onderzoeksprotocol en het verkrijgen van de benodigde goedkeuring door de M.E.T.C. (Medisch Ethische Toetsings Commissie) van het Catharina–ziekenhuis te Eindhoven centraal stonden, zijn wij in januari 2002 gestart met de uitvoering van ons onderzoek.
De looptijd van ons onderzoek bedroeg een jaar. In dit jaar werden door de orthoptisten van de polikliniek oogheelkunde van het Catharina–ziekenhuis te Eindhoven 36 kinderen ingesloten voor deelname aan ons onderzoek.
Deze groep werd at random verdeeld over vier testgroepen. Eén controlegroep (T0) en drie behandelgroepen. Te weten: een groep waarbij één enkele osteopathische techniek werd toegepast (T1), een groep waarbij een osteopathische deelbehandeling werd gegeven (T2) en een groep waarbij een osteopathische totaalbehandeling werd gegeven (T3).
Het doel van deze onderzoeksopzet was drieledig. Ten eerste was het de bedoeling om te onderzoeken of osteopathie een complementaire rol kan vervullen bij de behandeling van convergent / divergent strabismus. Ten tweede zochten wij een antwoord op de vraag of de toegepaste osteopathische interventie een invloed kan hebben op de onderzoeksresultaten bij een onderzoek volgens de zogenaamde black-boxmethode. Aangezien de osteopathie een manuele geneeskunde is, gebaseerd op een holistisch concept, leek het ons wenselijk om in geval van een onderzoek volgens de black-boxmethode een osteopathische totaalbehandeling als interventie te geven. Dit in tegenstelling tot de vele onderzoekingen die reeds zijn gedaan volgens de zogenaamde randomized fundamental clinical trials. Ten derde was een doel van deze pilotstudy het testen van de door ons opgestelde onderzoeks- en behandelprotocollen die later gebruikt zouden kunnen worden bij de uitvoering van zo’n totaal osteopathische benadering bij een onderzoek volgens de black-boxmethode.
Bij aanvang van het onderzoek werden de kinderen gemeten met behulp van de synoptofoor, een onderzoeksinstrument dat onder andere gebruikt kan worden voor het bepalen van de scheelzienshoek. In de daaropvolgende drie maanden ondergingen de kinderen uit de groepen T1, T2 en T3 drie osteopathische interventies. Kinderen uit de controlegroep (T0) kregen in die periode geen osteopathische behandeling. Na afloop werden de kinderen opnieuw gemeten met behulp van de synoptofoor. De aan het einde van ons onderzoek verzamelde data werden vervolgens ter analyse overhandigd aan de statistiekgroep van de Technische Universiteit te Eindhoven, Faculteit Wiskunde en Informatica.
Na analyse met behulp van de zogenaamde variantie analyse (ANOVA) bleek het volgende:
▪ Er bleek een significant verschil te bestaan tussen de vier onderzoeksgroepen (T0, T1, T2 en T3). T0, T1 en T2 verschilden niet significant, T3 verschilde wel significant van de andere groepen.
▪ Bij de T3 groep had een gemiddelde vermindering van de scheelzienshoek van 4,1 graden plaatsgevonden. Met 95% zekerheid kan men zeggen dat de werkelijke vermindering tussen de 2,5 en 5,6 graden ligt.
▪ Bij metingen door middel van een synoptofoor blijken er geen significante verschillen te bestaan tussen orthoptisten onderling. Bij herhaling van metingen door één en dezelfde orthoptist blijkt de standaardafwijking kleiner dan 1 te zijn. Sommige kinderen bleken echter onmogelijk correct te meten te zijn.
▪ Er blijkt geen verschil te bestaan tussen de verschillende behandelaren. Dit wil zeggen dat hun effecten goed te vergelijken waren.
Als gevolg van deze uitkomsten kunnen wij onze nulhypothese:
‘Een osteopathische interventie heeft geen effect op de oogstandafwijking bij kinderen tussen de 3 en 10 jaar lijdend aan convergent / divergent strabismus.’
met succes verwerpen.
Ook de vraag of het wenselijk is om bij een onderzoek volgens de black- boxmethode te werken met een interventie volgens de osteopathische totaalbehandeling kunnen wij nu bevestigend beantwoorden.
De door ons ontworpen onderzoeks- en behandelprotocollen bleken in de praktijk werkzaam en kunnen dus gebruikt worden bij wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van een osteopathische interventie.
Na een voorbereidende fase waarin het opzetten van ons onderzoeksprotocol en het verkrijgen van de benodigde goedkeuring door de M.E.T.C. (Medisch Ethische Toetsings Commissie) van het Catharina–ziekenhuis te Eindhoven centraal stonden, zijn wij in januari 2002 gestart met de uitvoering van ons onderzoek.
De looptijd van ons onderzoek bedroeg een jaar. In dit jaar werden door de orthoptisten van de polikliniek oogheelkunde van het Catharina–ziekenhuis te Eindhoven 36 kinderen ingesloten voor deelname aan ons onderzoek.
Deze groep werd at random verdeeld over vier testgroepen. Eén controlegroep (T0) en drie behandelgroepen. Te weten: een groep waarbij één enkele osteopathische techniek werd toegepast (T1), een groep waarbij een osteopathische deelbehandeling werd gegeven (T2) en een groep waarbij een osteopathische totaalbehandeling werd gegeven (T3).
Het doel van deze onderzoeksopzet was drieledig. Ten eerste was het de bedoeling om te onderzoeken of osteopathie een complementaire rol kan vervullen bij de behandeling van convergent / divergent strabismus. Ten tweede zochten wij een antwoord op de vraag of de toegepaste osteopathische interventie een invloed kan hebben op de onderzoeksresultaten bij een onderzoek volgens de zogenaamde black-boxmethode. Aangezien de osteopathie een manuele geneeskunde is, gebaseerd op een holistisch concept, leek het ons wenselijk om in geval van een onderzoek volgens de black-boxmethode een osteopathische totaalbehandeling als interventie te geven. Dit in tegenstelling tot de vele onderzoekingen die reeds zijn gedaan volgens de zogenaamde randomized fundamental clinical trials. Ten derde was een doel van deze pilotstudy het testen van de door ons opgestelde onderzoeks- en behandelprotocollen die later gebruikt zouden kunnen worden bij de uitvoering van zo’n totaal osteopathische benadering bij een onderzoek volgens de black-boxmethode.
Bij aanvang van het onderzoek werden de kinderen gemeten met behulp van de synoptofoor, een onderzoeksinstrument dat onder andere gebruikt kan worden voor het bepalen van de scheelzienshoek. In de daaropvolgende drie maanden ondergingen de kinderen uit de groepen T1, T2 en T3 drie osteopathische interventies. Kinderen uit de controlegroep (T0) kregen in die periode geen osteopathische behandeling. Na afloop werden de kinderen opnieuw gemeten met behulp van de synoptofoor. De aan het einde van ons onderzoek verzamelde data werden vervolgens ter analyse overhandigd aan de statistiekgroep van de Technische Universiteit te Eindhoven, Faculteit Wiskunde en Informatica.
Na analyse met behulp van de zogenaamde variantie analyse (ANOVA) bleek het volgende:
▪ Er bleek een significant verschil te bestaan tussen de vier onderzoeksgroepen (T0, T1, T2 en T3). T0, T1 en T2 verschilden niet significant, T3 verschilde wel significant van de andere groepen.
▪ Bij de T3 groep had een gemiddelde vermindering van de scheelzienshoek van 4,1 graden plaatsgevonden. Met 95% zekerheid kan men zeggen dat de werkelijke vermindering tussen de 2,5 en 5,6 graden ligt.
▪ Bij metingen door middel van een synoptofoor blijken er geen significante verschillen te bestaan tussen orthoptisten onderling. Bij herhaling van metingen door één en dezelfde orthoptist blijkt de standaardafwijking kleiner dan 1 te zijn. Sommige kinderen bleken echter onmogelijk correct te meten te zijn.
▪ Er blijkt geen verschil te bestaan tussen de verschillende behandelaren. Dit wil zeggen dat hun effecten goed te vergelijken waren.
Als gevolg van deze uitkomsten kunnen wij onze nulhypothese:
‘Een osteopathische interventie heeft geen effect op de oogstandafwijking bij kinderen tussen de 3 en 10 jaar lijdend aan convergent / divergent strabismus.’
met succes verwerpen.
Ook de vraag of het wenselijk is om bij een onderzoek volgens de black- boxmethode te werken met een interventie volgens de osteopathische totaalbehandeling kunnen wij nu bevestigend beantwoorden.
De door ons ontworpen onderzoeks- en behandelprotocollen bleken in de praktijk werkzaam en kunnen dus gebruikt worden bij wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van een osteopathische interventie.
Date Created
Januari 2004
Type
Enkelblind gerandomiseerde prospectieve pilotstudy met gebruik van controlegroep
number of pages
64