Studie naar het effect van een reductietechniek op een 1e of 2e graads uterus prolaps en lage rugklachten
Object
Titel
Studie naar het effect van een reductietechniek op een 1e of 2e graads uterus prolaps en lage rugklachten
Author(s)
H. Jacobsz Rosier
S. Waanders
S. Waanders
Abstract
Naar aanleiding van observaties in bestaande osteopatische praktijken werd een samenhang vermoed tussen een uterusprolaps en lage rugklachten. Om dit klachtenbeeld te behandelen, is een onderzoek opgezet met de volgende centrale onderzoeksvraag: Heeft de reductietechniek 'manipulatie uterus en uterovaginaal' een lagere verzakkingsgraad en daarmee minder lage rugklachten tot gevolg? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is een experiment uitgevoerd onder vrouwen met een 1e of 2e graads uterusprolaps in de leeftijd van 20 tot en met 55 jaar.
Het experiment bestaat uit het toedienen van twee behandelingen met de reductietechniek aan 36 vrouwen in een experimentele groep en het toedienen van een placebobehandeling aan 18 vrouwen in een controlegroep. Beide onderzoeksgroepen hebben ook twee vragenformulieren ingevuld: formulier A met achtergrondgegevens en het klachtenpatroon vóór de eerste behandeling en formulier B met de veranderingen in de ernst van de klachten na de tweede behandeling. Alle vrouwen zijn in de veronderstelling geweest te zijn behandeld met de reductietechniek. Na diagnose van de verzakking op tijdstip nul (T0) zijn de vrouwen behandeld met respectievelijk de reductietechniek of de placebobehandeling; na drie à vier weken volgde een tweede diagnose en een tweede behandeling met de reductietechniek, waarna bij vrouwen uit de experimentele groep voor de derde keer de verzakkingsgraad is waargenomen; na vijf à zes weken volgde een tweede waarneming van de verzakkingsgraad bij vrouwen uit de controlegroep. De uitvoering van de reductietechniek is als volgt: interne hand in gynaecologische positie van Brandt volgens Stapfer. Het heffen van de uterus moet volgens Stapfer op de INSPIR gebeuren, waarbij je op de EXPIR de nieuwe positie behoudt en vervolgens op de volgende INSPIR de uterus weer verder heft totdat je voelt dat de vagina je vinger weer omsluit.
Een hypothese van geen samenhang tussen reductietechniek en de mate van verzakking is op basis van de gegevens uit het experiment verworpen: de reductietechniek heeft een sterk effect op de verzakkingsgraad. Gemiddeld is de verzakkingsgraad ten opzichte van de placebobehandeling met 83% verminderd. Ook een tweede hypothese over geen samenhang tussen lage rugklachten en een 1e of 2e graads uterusprolaps is verworpen: 91% van de vrouwen uit beide onderzoeksgroepen heeft last van lage rugklachten, bovendien zijn rugklachten met 78% verbeterd na twee behandelingen met de reductietechniek. Na twee behandelingen met de reductietechniek zijn 34 van de 56 klachten (zoals voorgelegd in de vragenformulieren) van de vrouwen in de experimentele groep significant verbeterd ten opzichte van de verandering in de ernst van de klachten in de controlegroep. Op basis hiervan is een hypothese over geen samenhang tussen de ernst van klachten en de reductietechniek verworpen. Een sub-hypothese over de afwezigheid van specifieke samenhang tussen de reductietechniek en de ernst van rugklachten is op basis van de vooruitgang in rugklachten in de experimentele groep ook verworpen.
Aanvullend zijn in dit onderzoek analyses gedaan om eventuele factoren op te sporen die enerzijds tot een grotere verzakkinggraad leiden en die anderzijds het succes van de reductietechniek beïnvloeden. Een factor die de verzakkingsgraad verhoogt is leeftijd: hoe ouder, hoe groter de mate van verzakking. De belangrijkste factor die het succes van de reductietechniek bepaalt is de verzakkingsgraad op T0: hoe hoger de verzakkingsgraad, des te hoger het succes, waarmee het resultaat na meerdere behandelingen naar een 0e graads verzakking lijkt te convergeren. De reductietechniek heeft een grotere verbetering van de meeste klachten tot gevolg, naarmate vrouwen meer kinderen hebben, maar rugklachten in het bijzonder verbeteren minder naarmate vrouwen ouder zijn.
Het experiment bestaat uit het toedienen van twee behandelingen met de reductietechniek aan 36 vrouwen in een experimentele groep en het toedienen van een placebobehandeling aan 18 vrouwen in een controlegroep. Beide onderzoeksgroepen hebben ook twee vragenformulieren ingevuld: formulier A met achtergrondgegevens en het klachtenpatroon vóór de eerste behandeling en formulier B met de veranderingen in de ernst van de klachten na de tweede behandeling. Alle vrouwen zijn in de veronderstelling geweest te zijn behandeld met de reductietechniek. Na diagnose van de verzakking op tijdstip nul (T0) zijn de vrouwen behandeld met respectievelijk de reductietechniek of de placebobehandeling; na drie à vier weken volgde een tweede diagnose en een tweede behandeling met de reductietechniek, waarna bij vrouwen uit de experimentele groep voor de derde keer de verzakkingsgraad is waargenomen; na vijf à zes weken volgde een tweede waarneming van de verzakkingsgraad bij vrouwen uit de controlegroep. De uitvoering van de reductietechniek is als volgt: interne hand in gynaecologische positie van Brandt volgens Stapfer. Het heffen van de uterus moet volgens Stapfer op de INSPIR gebeuren, waarbij je op de EXPIR de nieuwe positie behoudt en vervolgens op de volgende INSPIR de uterus weer verder heft totdat je voelt dat de vagina je vinger weer omsluit.
Een hypothese van geen samenhang tussen reductietechniek en de mate van verzakking is op basis van de gegevens uit het experiment verworpen: de reductietechniek heeft een sterk effect op de verzakkingsgraad. Gemiddeld is de verzakkingsgraad ten opzichte van de placebobehandeling met 83% verminderd. Ook een tweede hypothese over geen samenhang tussen lage rugklachten en een 1e of 2e graads uterusprolaps is verworpen: 91% van de vrouwen uit beide onderzoeksgroepen heeft last van lage rugklachten, bovendien zijn rugklachten met 78% verbeterd na twee behandelingen met de reductietechniek. Na twee behandelingen met de reductietechniek zijn 34 van de 56 klachten (zoals voorgelegd in de vragenformulieren) van de vrouwen in de experimentele groep significant verbeterd ten opzichte van de verandering in de ernst van de klachten in de controlegroep. Op basis hiervan is een hypothese over geen samenhang tussen de ernst van klachten en de reductietechniek verworpen. Een sub-hypothese over de afwezigheid van specifieke samenhang tussen de reductietechniek en de ernst van rugklachten is op basis van de vooruitgang in rugklachten in de experimentele groep ook verworpen.
Aanvullend zijn in dit onderzoek analyses gedaan om eventuele factoren op te sporen die enerzijds tot een grotere verzakkinggraad leiden en die anderzijds het succes van de reductietechniek beïnvloeden. Een factor die de verzakkingsgraad verhoogt is leeftijd: hoe ouder, hoe groter de mate van verzakking. De belangrijkste factor die het succes van de reductietechniek bepaalt is de verzakkingsgraad op T0: hoe hoger de verzakkingsgraad, des te hoger het succes, waarmee het resultaat na meerdere behandelingen naar een 0e graads verzakking lijkt te convergeren. De reductietechniek heeft een grotere verbetering van de meeste klachten tot gevolg, naarmate vrouwen meer kinderen hebben, maar rugklachten in het bijzonder verbeteren minder naarmate vrouwen ouder zijn.
Date Created
April 2002
Type
Onderzoek
number of pages
91
Keywords
Uterus, pelvis minor, bekken, lage rugklachten, rugpijn, vrouw, verzakking, ptose