Osteopathische omgang met druk: feiten en fictie
Object
Titel
Osteopathische omgang met druk: feiten en fictie
Author(s)
L.V. Heuperman
Abstract
"Onderwerp
Abdominale druk in het lichaam wordt beïnvloed door een interactie tussen zwaartekracht, uniforme compressie en ver-/af-/schuifdeformatie (shear deformation). Zie hoofdstuk 5.6.2.1.
Uit model 1 in hoofdstuk 5.6. volgt, dat de reactie op een abdominale drukverandering in eerste instantie een aanpassing is van de reeds aanwezige homogene druk, waarbij de vorm van de structuren of de organen wordt behouden. Hierbij vinden wel positieveranderingen plaats van de wand ten opzichte van de organen, maar het centrum van de organen verschuift niet.
De grens van deze aanpassingen aan homogene druk wordt bepaald door het ophang-/fixatiesysteem, de grens opgelegd door de omliggende organen, de grens van de wand, de hoeveelheid tussenstof en de mechanische eigenschappen (visco-elastisch gedrag) van het orgaan zelf. De vraag is, of de verandering van de positie van de wand ten opzichte van de
organen wellicht kan leiden tot mobiliteits-/motiliteitsverlies, afhankelijk van de mate van positieverandering. Een drukverhoging in een compartiment houdt een aanpassing van de
homogene druk in, door middel van positieverandering (zie model 1 in hoofdstuk 5.6.). Bij het overschrijden van de grenzen van de mogelijkheid tot positieverandering, zal de homogene drukverandering overgaan in een inhomogene drukverandering. Dit gaat gepaard met shear forces, welke tot vormveranderingen leiden (zie model 2 in hoofdstuk 5.6.). Deze vormveranderingen beïnvloeden de mechanische eigenschappen van een orgaan. De mechanische eigenschappen (bijvoorbeeld een aan vloeistof grenzend visco-elastisch gedrag) van de organen kunnen de vormveranderingen in mindere of meerdere mate toelaten. Uit hoofdstuk 5.6. is duidelijk geworden dat positie- en vormveranderingen van structuren en organen plaatsvinden onder invloed van druk. Dit kan tijdens het abdominaal compartiment syndroom leiden tot grote veranderingen in het functioneren van organen en compartimenten. Het betreft hier fysiologische aanpassingen en uiteindelijk eventueel pathologische veranderingen.
Tevens wordt in model 2 van hoofdstuk 5.6. verondersteld dat drukverhoging tot vormveranderingen leidt en vervolgens tot visco-elastische veranderingen, zie hoofdstuk 5.6.2.3. Zie hiervoor ook de omschrijving van het tensegrity-principe op cellulair niveau en het strain-hardening effect in hoofdstuk 4.4.2. Volgens Chaitow et al (2000) zou dit leiden tot een verandering van de densiteit tensie/elasticiteit van het weefsel, hetgeen door middel van palpatie en het uitvoeren van testen van de structuren in het lichaam kan worden waargenomen.
Methode
De methodiek voor het verkrijgen van de juiste informatie in het kader van deze literatuurstudie bestond uit het gebruik maken van de verschillende bibliotheken, internet en databases van de universiteiten van Utrecht en Enschede. Daarnaast werden medische studieboeken, vakliteratuur en naslagwerken geraadpleegd omtrent het gekozen onderwerp.
In hoofdstuk 3 wordt de compartimenten theorie uitgelegd waarbij onder andere indeling, embryologie, opbouw grondstructuur, ontwikkeling en fixatiepunten worden besproken. In hoofdstuk 4 wordt dit vervolgd met uitleg over compartimenten en druk; natuurkundige wetten, fysiologische eigenschappen, tensegrity, colloïd osmotische druk.
Hoofdstuk 5 beschrijft compartimententheorie, compartimenten en druk; craniale, thoracale, abdominale en pelvis caviteit, normale en afwijkende intra-abdominale druk.
Hoofdstuk 6 bevat samenvatting, conclusie en aanbeveling.
Conclusies
De conclusie van deze thesis kan het beste worden getrokken aan de hand van de beantwoording van de van tevoren vastgelegde vraagstellingen. Hoofdvraagstelling:
• Welke wetenschappelijke onderbouwing bestaat er van het osteopathische viscerale concept?
Compartimenten
Uit de anatomische omschrijving van het menselijk lichaam en de embryologische ontwikkeling van de mens in hoofdstuk 3, de onderzoekingen vanuit de fysiologie in hoofdstuk 4 en verdere ondersteuning vanuit de medische wereld, middels beschreven onderzoeken en ziektebeelden, zoals het abdominaal compartiment syndroom in hoofdstuk 5, kan men een aanwezigheid
van deze compartimenten in een redelijke mate veronderstellen.
Drukverschil
Uit de literatuurstudie blijkt dat er inderdaad sprake is van drukverschillen. In hoofdstuk 5.2.4.1. blijkt dat er discussie is over het al dan niet aanwezig zijn van drukverschil tussen de abdominale caviteit en de pelvis-caviteit. Tussen de andere compartimenten bestaan wel drukverschillen, zie de beschrijving in hoofdstuk 5.5.6.
Het nut van drukverschillen tussen de verschillende compartimenten (macro niveau) is divers. De drukverschillen spelen onder meer een rol in alle voorgaande fysiologische processen (zie hoofdstuk 5.5. t/m 5.5.5.). Daarnaast gaat het hier bijvoorbeeld om de ondersteuning van de ademhaling (diafragma beweging), de positionering van organen, het mogelijk maken van ruimte voor groei tijdens de zwangerschap en het ondersteunen van de arteriële en veneuze bloedstroom. Uit het feit dat de drukverschillen nut blijken te hebben, wordt het feit onderbouwd van het bestaan van drukverschillen.
In de hoofdstukken 3 en 5 worden diverse gegevens aangevoerd uit de fysiologie en gegevens over onderzoekingen naar het fenomeen abdominaal compartiment syndroom, waaruit blijkt dat er verschillen in druk bestaan tussen de verschillende compartimenten en dat deze bij oplopende druk in het abdominale compartiment leiden tot uiteenlopende medische complicaties. Tevens blijkt er een nauwe relatie te bestaan tussen abdominale
drukverhoging en medische complicaties. Zie hoofdstuk 5.4. Uit onderzoekingen verricht op mensen en dieren (zie hoofdstuk 5.5.1.) blijkt dat er een samenhang bestaat tussen de verschillende compartimenten. Er wordt een relatie vastgesteld tussen intra-abdominale, intra-craniale en intra-thoracale druk en er is sprake van significante resultaten (p<O,05).
De wetenschap dat compartimenten aanwezig zijn en invloed op elkaar hebben, is voor de osteopaat van wezenlijk belang in zijn denken en handelen teneinde tot een optimaal behandelresultaat te komen.
Subvraagstellingen:
• Waar komt druk in het menselijk organisme vandaan?
Als gevolg van de concentratieverschillen tussen de diverse vloeistoffen, intra cellulaire en extra-cellulaire vloeistoffen (colloïd-osmotische druk, kristalloïd osmotische druk en hydrostatische druk), ontstaat druk op cellulair niveau.
Daarnaast is er sprake van door het hart opgebouwde bloeddruk, de verdeling van de hoeveelheid arterieel en veneus bloed, lymfatische druk, compartimentaire drukverschillen, diafragma-spanning (musculaire krachten, activiteiten van zowel glad als gestreept spierweefsel), maag-, darm- en blaasvulling en zwaartekracht/atmosferische druk. Zie de hoofdstukken 4.3. en 5.5.6.
Tevens zijn diverse in deze thesis niet omschreven processen van invloed, zoals de geestestoestand, infecties met als mogelijk gevolg adhaesies en fixaties, en wisselende volumes van organen door vulling en activiteit. De som van de genoemde processen is van invloed op de drukken welke heersen binnen het menselijk organisme.
• Wat is er bekend over de relatie tussen mobiliteit motiliteit en druk?
Drukverandering, en in dit geval druktoename in het abdominale compartiment, is noodzakelijk voor de mogelijkheid van het abdominale compartiment en zijn inhoud om deze inhoud te kunnen laten bewegen.
In eerste instantie ontstaan er positieveranderingen van wand(en) ten opzichte van de organen (homogene drukveranderingen).
In tweede instantie ontstaan er shear forces (niet-homogene drukveranderingen) ter hoogte van de wand(en) waar deze contact maakt c.q. maken met het orgaan en ook daar waar organen met elkaar in contact zijn. Deze shear forces veroorzaken veranderingen in de mechanische
eigenschappen (visco-elastische veranderingen).
Uit dit literatuuronderzoek wordt wetenschappelijk verantwoord dat de verandering van de mechanische eigenschappen van organen, mechanische eigenschappen ter hoogte van de wand, mechanische eigenschappen van het fixeringssysteem en mechanische eigenschappen van omliggende organen van invloed zijn op het functioneren van de organen.
De vraag is, of deze mechanische veranderingen nu osteopathische disfuncties betreffen?
Volgens Cloet et al (1999) is een disfunctie een overschrijding van de normale fysiologische grens maar nog binnen de anatomische grens. Dit uit zich in een verlies van mobiliteit of motiliteit of een combinatie hiervan.
De vraag komt nu naar voren of shear forces, met de daaraan gekoppelde visco-elastische veranderingen kunnen worden gezien als osteopathische disfuncties?
Om antwoord op deze vraag te kunnen geven, zal er verder onderzoek verricht moeten worden naar het bestaan van de shear forces binnen de (overige) compartimenten van de mens. De modellen die naar voren zijn gebracht in hoofdstuk 5.6. zijn tenslotte modellen tot die stand zijn gekomen door middel van onderzoek op dieren en mensen.
Aan de hand van de nu voorhanden zijnde informatie kan het volgende worden afgeleid: de visco-elastische eigenschappen worden bepaald door het ophangings-Ifixeringssysteem, het orgaan zelf, de wand, de omliggende organen en de tussenstof. Op het moment dat de grenzen van de rustsituatie in model 1 van hoofdstuk 5 (de homogene drukverdeling) worden overschreden, ontstaat er een niet-homogene drukverdeling in het compartiment (model 2 van
hoofdstuk 5). Er zullen dan shear forces aanwezig zijn in het compartiment. Als gevolg van het optreden van de shear forces vindt er mogelijk een verandering plaats in het driedimensionaal bewegen van het orgaan of de organen. Het gaat hier om een verandering van de bewegingsas(sen) waar het orgaan of de organen rond beweegt c.q. bewegen.
De mogelijke samenhang tussen drukveranderingen en visco-elastische veranderingen van orgaanweefsel wordt op cellulair niveau weergegeven in het tensegrity-model. Deze bevindingen kunnen vervolgens toegepast worden op de vraag, kan een osteopaat invloed uitoefenen op deze relatie? Het antwoord op deze vraagstelling zal in de toekomst verder moeten worden onderzocht, waarbij de eerder genoemde bevindingen kunnen worden aangewend.
Ervan uitgaande dat de shear forces en de daaraan gekoppelde visco. elastische veranderingen de osteopathische disfuncties in het systeem behelzen, komt de vraag naar voren of osteopaten invloed kunnen uitoefenen op de shear forces?
Zijn osteopaten in staat shear forces (inhomogene drukverarideringen) te beïnvloeden, zodat de situatie van de homogene drukverdeling opnieuw ontstaat?
Evenals bij voorgaande subvraagstelling geldt hier dat het antwoord op deze vraag in de toekomst verder moet worden onderzocht. Ook hier kunnen de reeds gedane bevindingen worden aangewend. "
Abdominale druk in het lichaam wordt beïnvloed door een interactie tussen zwaartekracht, uniforme compressie en ver-/af-/schuifdeformatie (shear deformation). Zie hoofdstuk 5.6.2.1.
Uit model 1 in hoofdstuk 5.6. volgt, dat de reactie op een abdominale drukverandering in eerste instantie een aanpassing is van de reeds aanwezige homogene druk, waarbij de vorm van de structuren of de organen wordt behouden. Hierbij vinden wel positieveranderingen plaats van de wand ten opzichte van de organen, maar het centrum van de organen verschuift niet.
De grens van deze aanpassingen aan homogene druk wordt bepaald door het ophang-/fixatiesysteem, de grens opgelegd door de omliggende organen, de grens van de wand, de hoeveelheid tussenstof en de mechanische eigenschappen (visco-elastisch gedrag) van het orgaan zelf. De vraag is, of de verandering van de positie van de wand ten opzichte van de
organen wellicht kan leiden tot mobiliteits-/motiliteitsverlies, afhankelijk van de mate van positieverandering. Een drukverhoging in een compartiment houdt een aanpassing van de
homogene druk in, door middel van positieverandering (zie model 1 in hoofdstuk 5.6.). Bij het overschrijden van de grenzen van de mogelijkheid tot positieverandering, zal de homogene drukverandering overgaan in een inhomogene drukverandering. Dit gaat gepaard met shear forces, welke tot vormveranderingen leiden (zie model 2 in hoofdstuk 5.6.). Deze vormveranderingen beïnvloeden de mechanische eigenschappen van een orgaan. De mechanische eigenschappen (bijvoorbeeld een aan vloeistof grenzend visco-elastisch gedrag) van de organen kunnen de vormveranderingen in mindere of meerdere mate toelaten. Uit hoofdstuk 5.6. is duidelijk geworden dat positie- en vormveranderingen van structuren en organen plaatsvinden onder invloed van druk. Dit kan tijdens het abdominaal compartiment syndroom leiden tot grote veranderingen in het functioneren van organen en compartimenten. Het betreft hier fysiologische aanpassingen en uiteindelijk eventueel pathologische veranderingen.
Tevens wordt in model 2 van hoofdstuk 5.6. verondersteld dat drukverhoging tot vormveranderingen leidt en vervolgens tot visco-elastische veranderingen, zie hoofdstuk 5.6.2.3. Zie hiervoor ook de omschrijving van het tensegrity-principe op cellulair niveau en het strain-hardening effect in hoofdstuk 4.4.2. Volgens Chaitow et al (2000) zou dit leiden tot een verandering van de densiteit tensie/elasticiteit van het weefsel, hetgeen door middel van palpatie en het uitvoeren van testen van de structuren in het lichaam kan worden waargenomen.
Methode
De methodiek voor het verkrijgen van de juiste informatie in het kader van deze literatuurstudie bestond uit het gebruik maken van de verschillende bibliotheken, internet en databases van de universiteiten van Utrecht en Enschede. Daarnaast werden medische studieboeken, vakliteratuur en naslagwerken geraadpleegd omtrent het gekozen onderwerp.
In hoofdstuk 3 wordt de compartimenten theorie uitgelegd waarbij onder andere indeling, embryologie, opbouw grondstructuur, ontwikkeling en fixatiepunten worden besproken. In hoofdstuk 4 wordt dit vervolgd met uitleg over compartimenten en druk; natuurkundige wetten, fysiologische eigenschappen, tensegrity, colloïd osmotische druk.
Hoofdstuk 5 beschrijft compartimententheorie, compartimenten en druk; craniale, thoracale, abdominale en pelvis caviteit, normale en afwijkende intra-abdominale druk.
Hoofdstuk 6 bevat samenvatting, conclusie en aanbeveling.
Conclusies
De conclusie van deze thesis kan het beste worden getrokken aan de hand van de beantwoording van de van tevoren vastgelegde vraagstellingen. Hoofdvraagstelling:
• Welke wetenschappelijke onderbouwing bestaat er van het osteopathische viscerale concept?
Compartimenten
Uit de anatomische omschrijving van het menselijk lichaam en de embryologische ontwikkeling van de mens in hoofdstuk 3, de onderzoekingen vanuit de fysiologie in hoofdstuk 4 en verdere ondersteuning vanuit de medische wereld, middels beschreven onderzoeken en ziektebeelden, zoals het abdominaal compartiment syndroom in hoofdstuk 5, kan men een aanwezigheid
van deze compartimenten in een redelijke mate veronderstellen.
Drukverschil
Uit de literatuurstudie blijkt dat er inderdaad sprake is van drukverschillen. In hoofdstuk 5.2.4.1. blijkt dat er discussie is over het al dan niet aanwezig zijn van drukverschil tussen de abdominale caviteit en de pelvis-caviteit. Tussen de andere compartimenten bestaan wel drukverschillen, zie de beschrijving in hoofdstuk 5.5.6.
Het nut van drukverschillen tussen de verschillende compartimenten (macro niveau) is divers. De drukverschillen spelen onder meer een rol in alle voorgaande fysiologische processen (zie hoofdstuk 5.5. t/m 5.5.5.). Daarnaast gaat het hier bijvoorbeeld om de ondersteuning van de ademhaling (diafragma beweging), de positionering van organen, het mogelijk maken van ruimte voor groei tijdens de zwangerschap en het ondersteunen van de arteriële en veneuze bloedstroom. Uit het feit dat de drukverschillen nut blijken te hebben, wordt het feit onderbouwd van het bestaan van drukverschillen.
In de hoofdstukken 3 en 5 worden diverse gegevens aangevoerd uit de fysiologie en gegevens over onderzoekingen naar het fenomeen abdominaal compartiment syndroom, waaruit blijkt dat er verschillen in druk bestaan tussen de verschillende compartimenten en dat deze bij oplopende druk in het abdominale compartiment leiden tot uiteenlopende medische complicaties. Tevens blijkt er een nauwe relatie te bestaan tussen abdominale
drukverhoging en medische complicaties. Zie hoofdstuk 5.4. Uit onderzoekingen verricht op mensen en dieren (zie hoofdstuk 5.5.1.) blijkt dat er een samenhang bestaat tussen de verschillende compartimenten. Er wordt een relatie vastgesteld tussen intra-abdominale, intra-craniale en intra-thoracale druk en er is sprake van significante resultaten (p<O,05).
De wetenschap dat compartimenten aanwezig zijn en invloed op elkaar hebben, is voor de osteopaat van wezenlijk belang in zijn denken en handelen teneinde tot een optimaal behandelresultaat te komen.
Subvraagstellingen:
• Waar komt druk in het menselijk organisme vandaan?
Als gevolg van de concentratieverschillen tussen de diverse vloeistoffen, intra cellulaire en extra-cellulaire vloeistoffen (colloïd-osmotische druk, kristalloïd osmotische druk en hydrostatische druk), ontstaat druk op cellulair niveau.
Daarnaast is er sprake van door het hart opgebouwde bloeddruk, de verdeling van de hoeveelheid arterieel en veneus bloed, lymfatische druk, compartimentaire drukverschillen, diafragma-spanning (musculaire krachten, activiteiten van zowel glad als gestreept spierweefsel), maag-, darm- en blaasvulling en zwaartekracht/atmosferische druk. Zie de hoofdstukken 4.3. en 5.5.6.
Tevens zijn diverse in deze thesis niet omschreven processen van invloed, zoals de geestestoestand, infecties met als mogelijk gevolg adhaesies en fixaties, en wisselende volumes van organen door vulling en activiteit. De som van de genoemde processen is van invloed op de drukken welke heersen binnen het menselijk organisme.
• Wat is er bekend over de relatie tussen mobiliteit motiliteit en druk?
Drukverandering, en in dit geval druktoename in het abdominale compartiment, is noodzakelijk voor de mogelijkheid van het abdominale compartiment en zijn inhoud om deze inhoud te kunnen laten bewegen.
In eerste instantie ontstaan er positieveranderingen van wand(en) ten opzichte van de organen (homogene drukveranderingen).
In tweede instantie ontstaan er shear forces (niet-homogene drukveranderingen) ter hoogte van de wand(en) waar deze contact maakt c.q. maken met het orgaan en ook daar waar organen met elkaar in contact zijn. Deze shear forces veroorzaken veranderingen in de mechanische
eigenschappen (visco-elastische veranderingen).
Uit dit literatuuronderzoek wordt wetenschappelijk verantwoord dat de verandering van de mechanische eigenschappen van organen, mechanische eigenschappen ter hoogte van de wand, mechanische eigenschappen van het fixeringssysteem en mechanische eigenschappen van omliggende organen van invloed zijn op het functioneren van de organen.
De vraag is, of deze mechanische veranderingen nu osteopathische disfuncties betreffen?
Volgens Cloet et al (1999) is een disfunctie een overschrijding van de normale fysiologische grens maar nog binnen de anatomische grens. Dit uit zich in een verlies van mobiliteit of motiliteit of een combinatie hiervan.
De vraag komt nu naar voren of shear forces, met de daaraan gekoppelde visco-elastische veranderingen kunnen worden gezien als osteopathische disfuncties?
Om antwoord op deze vraag te kunnen geven, zal er verder onderzoek verricht moeten worden naar het bestaan van de shear forces binnen de (overige) compartimenten van de mens. De modellen die naar voren zijn gebracht in hoofdstuk 5.6. zijn tenslotte modellen tot die stand zijn gekomen door middel van onderzoek op dieren en mensen.
Aan de hand van de nu voorhanden zijnde informatie kan het volgende worden afgeleid: de visco-elastische eigenschappen worden bepaald door het ophangings-Ifixeringssysteem, het orgaan zelf, de wand, de omliggende organen en de tussenstof. Op het moment dat de grenzen van de rustsituatie in model 1 van hoofdstuk 5 (de homogene drukverdeling) worden overschreden, ontstaat er een niet-homogene drukverdeling in het compartiment (model 2 van
hoofdstuk 5). Er zullen dan shear forces aanwezig zijn in het compartiment. Als gevolg van het optreden van de shear forces vindt er mogelijk een verandering plaats in het driedimensionaal bewegen van het orgaan of de organen. Het gaat hier om een verandering van de bewegingsas(sen) waar het orgaan of de organen rond beweegt c.q. bewegen.
De mogelijke samenhang tussen drukveranderingen en visco-elastische veranderingen van orgaanweefsel wordt op cellulair niveau weergegeven in het tensegrity-model. Deze bevindingen kunnen vervolgens toegepast worden op de vraag, kan een osteopaat invloed uitoefenen op deze relatie? Het antwoord op deze vraagstelling zal in de toekomst verder moeten worden onderzocht, waarbij de eerder genoemde bevindingen kunnen worden aangewend.
Ervan uitgaande dat de shear forces en de daaraan gekoppelde visco. elastische veranderingen de osteopathische disfuncties in het systeem behelzen, komt de vraag naar voren of osteopaten invloed kunnen uitoefenen op de shear forces?
Zijn osteopaten in staat shear forces (inhomogene drukverarideringen) te beïnvloeden, zodat de situatie van de homogene drukverdeling opnieuw ontstaat?
Evenals bij voorgaande subvraagstelling geldt hier dat het antwoord op deze vraag in de toekomst verder moet worden onderzocht. Ook hier kunnen de reeds gedane bevindingen worden aangewend. "
Date Created
Januari 2003
Type
Literatuurstudie
number of pages
69
Keywords
intra-abdominale druk, compartimentsyndroom, tensegrity, compressie, bloedstroom, doorbloeding, oedeem, drukverhoging, visco-elasticiteit