Studie naar het effect van een reductietechniek op een 1e of 2e graads uterus prolaps en lage rugklachten
Object
Titel
Studie naar het effect van een reductietechniek op een 1e of 2e graads uterus prolaps en lage rugklachten
Author(s)
H. Jacobsz Rosier en S. Waanders
Abstract
"Studie naar het effect van een reductietechniek op een 1e of 2e graads Uterus Prolaps en lage rugklachten
De prolaps uteri zal op de langere termijn een fixatie geven van de uterus aan de naast en caudaal gelegen structuren. Dit en het falende ophang- en ondersteuningssysteem samen met de zwaartekracht zal het naar craniaal terug bewegen van de uterus verhinderen. Bij een 1e graads prolaps zien we bijna altijd een achterover kanteling van de uterus, wat het contact oppervlak met het rectum en andere dorsale structuren vergroot.
De verminderde mobiliteit geeft het ontstaan van adhaesies tussen de diverse dubbelbladen. De week voor de menstruatie is er bij deze patiënten vaak een toename van de veneuze congestie, wat het systeem nog verder onder spanning zet: de uterus wordt relatief nog zwaarder, gaat een steeds groter wordende trekbelasting geven op haar ophangsysteem. Op termijn kan de uterus nog maar een kant op, namelijk in de richting van de 2e graads prolaps. De toename van de veneuze congestie geeft een toename van de compressie op de v.cavainferior, de collaterale ascenderende venen, de vertebrale veneuze lumbale plexus en het azygos systeem: in de loop van de tijd zal het letsel zich steeds verder uitbreiden.
De osteopathische behandeling in het 1e stadium van een prolaps uteri is erop gericht deze mogelijk aanwezige adhesies te lossen en probeert de mobiliteit van de uterus naar craniaal en anterior te herstellen. Dit moet een “re-informeren” geven van de fascia en andere ophangstructuren van de uterus. Met dit onderzoek wordt geprobeerd om aan te tonen dat dit mogelijk is en op termijn preventief moet werken op het uitbreiden en ontstaan van een groot aantal andere klachten en letsels.
Het lijkt zinvol om een eventueel langer bestaande 1e en 2e graads uterusprolaps, die zonder duidelijke klinische symptomen aanwezig is, met osteopathie te behandelen. Het is een uiting van een steeds slechter werkend ophanging- en ondersteuningssysteem, met op de langere termijn ernstige consequenties zoals de genitale prolaps.
In dit verband lijkt de tot nu toe gebruikelijke therapie in Amerika las het voorschrijven van de pessarium, slechts een symptomatische therapie. Het verhindert niet een slechter functioneren van bovengenoemde systeem en het wordt door diverse onderzoekers ook aangegeven als een tijdelijke oplossing, die tot het moment van operatie een aantal symptomen moet verminderen (zie hiervoor paragraaf 2.7 conventionele behandelmethoden).
Er bestaat geen eenduidigheid over de vaststelling van de gradaties van prolaps uteri bij de verschillende auteurs.
De meeste conservatieve behandelingen worden pas toegepast bij een 2e graads uterusprolaps met klachten. Middels het opgezette experiment wordt getracht aan te tonen dat de reductietechiek ‘manipulatie uterus en uterovaginaal’ reeds bij een 1e graads uterusprolaps effectvol kan zijn.
Het profiel van de experimentele groep is in hoge mate vergelijkbaar met dat van de controlegroep. ER zijn drie achtergrondvariabelen waarop de twee groepen significant verschillen, namelijk leeftijd, aantal soorten niet hormonale medicijnen, en aantal overige klachten. In de controlegroep komen minder overige klachten voor en worden minder soorten niet-hormonale medicijnen geslikt. Omdat deze twee variabelen geen gevolgen hebben voor de effecten van de reductietechniek, is deze onvergelijkbaarheid niet erg schadelijk. De leeftijd van de vrouwen in de controlegroep is significant hoger dan die van de experimentele groep. Na causale analyse blijkt er een klein indirect effect te bestaan tussen leeftijd en het effect van de reductie-techniek, waarmee bij de testresultaten rekening moet worden gehouden (zie paragraaf 3.4.1). De verzakkinggraad, de conditie en het aantal klachten en lasten zijn vergelijkbaar voor de twee groepen. Op zeven van de zesenzestig specifieke klachten en lasten verschillen de groepen echter. In de experimentele groep komen meer vermoeidheidsklachten voor en in de controlegroep komen meer rugklachten voor. Aangezien het effect van de reductietechniek op rugklachten bijzondere aandacht krijgt, zal dit verschil moeten verdisconteerd moeten worden in de conclusies. De data zijn niet alleen goed vergelijkbaar ten aanzien van de diverse (achtergrond)-variabelen per onderzoeksgroep, maar ook op de gemiddelde waargenomen verzakkinggraad per osteopaat is de data vergelijkbaar. Hoewel de verdelingen van de waargenomen verzakkinggraad significant verschillen , is er geen significant verschil tussen de twee osteopaten in de gemiddelde waargenomen verzakkinggraad op T0, T1 en T2. De data zijn over het geheel goed te vergelijken.
"
De prolaps uteri zal op de langere termijn een fixatie geven van de uterus aan de naast en caudaal gelegen structuren. Dit en het falende ophang- en ondersteuningssysteem samen met de zwaartekracht zal het naar craniaal terug bewegen van de uterus verhinderen. Bij een 1e graads prolaps zien we bijna altijd een achterover kanteling van de uterus, wat het contact oppervlak met het rectum en andere dorsale structuren vergroot.
De verminderde mobiliteit geeft het ontstaan van adhaesies tussen de diverse dubbelbladen. De week voor de menstruatie is er bij deze patiënten vaak een toename van de veneuze congestie, wat het systeem nog verder onder spanning zet: de uterus wordt relatief nog zwaarder, gaat een steeds groter wordende trekbelasting geven op haar ophangsysteem. Op termijn kan de uterus nog maar een kant op, namelijk in de richting van de 2e graads prolaps. De toename van de veneuze congestie geeft een toename van de compressie op de v.cavainferior, de collaterale ascenderende venen, de vertebrale veneuze lumbale plexus en het azygos systeem: in de loop van de tijd zal het letsel zich steeds verder uitbreiden.
De osteopathische behandeling in het 1e stadium van een prolaps uteri is erop gericht deze mogelijk aanwezige adhesies te lossen en probeert de mobiliteit van de uterus naar craniaal en anterior te herstellen. Dit moet een “re-informeren” geven van de fascia en andere ophangstructuren van de uterus. Met dit onderzoek wordt geprobeerd om aan te tonen dat dit mogelijk is en op termijn preventief moet werken op het uitbreiden en ontstaan van een groot aantal andere klachten en letsels.
Het lijkt zinvol om een eventueel langer bestaande 1e en 2e graads uterusprolaps, die zonder duidelijke klinische symptomen aanwezig is, met osteopathie te behandelen. Het is een uiting van een steeds slechter werkend ophanging- en ondersteuningssysteem, met op de langere termijn ernstige consequenties zoals de genitale prolaps.
In dit verband lijkt de tot nu toe gebruikelijke therapie in Amerika las het voorschrijven van de pessarium, slechts een symptomatische therapie. Het verhindert niet een slechter functioneren van bovengenoemde systeem en het wordt door diverse onderzoekers ook aangegeven als een tijdelijke oplossing, die tot het moment van operatie een aantal symptomen moet verminderen (zie hiervoor paragraaf 2.7 conventionele behandelmethoden).
Er bestaat geen eenduidigheid over de vaststelling van de gradaties van prolaps uteri bij de verschillende auteurs.
De meeste conservatieve behandelingen worden pas toegepast bij een 2e graads uterusprolaps met klachten. Middels het opgezette experiment wordt getracht aan te tonen dat de reductietechiek ‘manipulatie uterus en uterovaginaal’ reeds bij een 1e graads uterusprolaps effectvol kan zijn.
Het profiel van de experimentele groep is in hoge mate vergelijkbaar met dat van de controlegroep. ER zijn drie achtergrondvariabelen waarop de twee groepen significant verschillen, namelijk leeftijd, aantal soorten niet hormonale medicijnen, en aantal overige klachten. In de controlegroep komen minder overige klachten voor en worden minder soorten niet-hormonale medicijnen geslikt. Omdat deze twee variabelen geen gevolgen hebben voor de effecten van de reductietechniek, is deze onvergelijkbaarheid niet erg schadelijk. De leeftijd van de vrouwen in de controlegroep is significant hoger dan die van de experimentele groep. Na causale analyse blijkt er een klein indirect effect te bestaan tussen leeftijd en het effect van de reductie-techniek, waarmee bij de testresultaten rekening moet worden gehouden (zie paragraaf 3.4.1). De verzakkinggraad, de conditie en het aantal klachten en lasten zijn vergelijkbaar voor de twee groepen. Op zeven van de zesenzestig specifieke klachten en lasten verschillen de groepen echter. In de experimentele groep komen meer vermoeidheidsklachten voor en in de controlegroep komen meer rugklachten voor. Aangezien het effect van de reductietechniek op rugklachten bijzondere aandacht krijgt, zal dit verschil moeten verdisconteerd moeten worden in de conclusies. De data zijn niet alleen goed vergelijkbaar ten aanzien van de diverse (achtergrond)-variabelen per onderzoeksgroep, maar ook op de gemiddelde waargenomen verzakkinggraad per osteopaat is de data vergelijkbaar. Hoewel de verdelingen van de waargenomen verzakkinggraad significant verschillen , is er geen significant verschil tussen de twee osteopaten in de gemiddelde waargenomen verzakkinggraad op T0, T1 en T2. De data zijn over het geheel goed te vergelijken.
"
Date Created
April 2002
Type
Onderzoek
number of pages
91
Keywords
Uterus, pelvis minor, bekken, lage rugklachten, rugpijn, vrouw, verzakking, ptose