De behandeling van een patiënte met depressiviteitsklachten
Object
Titel
De behandeling van een patiënte met depressiviteitsklachten
Author(s)
B. Meerveld
Abstract
"Onderwerp
In de casestudie staat een patiënte met depressiviteitklachten centraal. Deze patiënte is gedurende de co-schappen onder behandeling geweest. In totaal vier maal. Uit osteopatisch onderzoek kwamen diverse dysfuncties naar voren (zie hoofdstuk 2). Deze dysfuncties bestonden in combinatie met de dirigerende dysfunctie; dunne darm in hypertensie met een beperking op de ileocaecale lus. In deze casestudy worden de relaties onderzocht tussen de dunne darm en factoren die depressiviteitklachten bij deze patiënte mogelijk hadden kunnen teweegbrengen.
De volgende probleemstelling komt hieruit naar voren:
Kan het beloop van het klachtenbeeld van deze patiënt worden verklaard door een verbeterd functioneren van de dunne darm?
Methode
De opbouw van de casestudie bestaat uit hoofdstuk 1 de inleiding, daarna volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van de casus, waarna de reguliere visie op depressiviteit en depressiviteitsklachten wordt beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan het mechaniek van de dunne darm en gerelateerde functies. Het onderwerp van hoofdstuk 5 is voeding, waarna in hoofdstuk 6 de neurologische relatie met depressiviteitsklachten wordt uitgediept. Hoofdstuk 7 legt het myofasciaal verklaringsmodel m.b.t. het posterieur recht systeem uit. Tot slot volgt in hoofdstuk 8 de interpretatie van de patiëntencasus en de conclusies.
Resultaten
De psychische gesteldheid, nek en hoofdpijnklachten zijn aanzienlijk verbeterd. Gezien de lange duur van de klachten vind de auteur het opzienbarend dat dit mogelijk door osteopatisch handelen te beïnvloeden zou kunnen zijn. De dunnere ontlasting als symptoom is echter niet veranderd. Eigenlijk had de auteur wel een verbeterde ontlasting verwacht gezien de verbeterde mobiliteit van de ileocaecale lus en de verbeterde tensie van de dunne darm als geheel. Wellicht zijn er nog steeds andere zaken die hierop invloed hebben. De oorzaken kunnen mogelijk bijwerkingen van medicijnen, een voedselintolerantie, parasieten of andere onbekende oorzaken (zie hoofdstuk 4). Na de vierde behandeling is mesologie aangeboden om hier aanvullend onderzoek naar te laten doen. Hier is echter door de patiënte geen gehoor aan gegeven.
De verbetering van de klachten komen tot uiting in het meetinstrument dat is gebruikt. Om voortgang van de depressiviteitklachten te meten bij de patiënte uit de casus is gebruik gemaakt van de VAS-schaal. De patiënte heeft zichzelf een algemeen cijfer gegeven over het geestelijk welbevinden op de VAS-schaal, welke is gegaan van 4 (voor de behandeling) naar 7. Deze evaluatie vond een maand na de laatste behandeling plaats. Dit kan volgens de auteur worden gezien als een goed resultaat, te meer omdat klachten geruime periode bestaan. Ook is de tevredenheid van de patiënte naar eigen zeggen groot.
Deze klachten blijken ook na 6 maanden nog in dezelfde geringere mate (VAS 7) aanwezig te zijn. De patiënte wordt nu eenmaal in de twee maanden osteopatisch behandeld. In tussenliggende periode heeft mevrouw 1 minder goede maand gehad. Dit is aanzienlijk beter dan de periode voor de behandeling. Mevrouw slikt in deze periode een kwart pil antidepressivum. Naar haar zeggen is dit voor de vorm, en om de huisarts tegemoet te komen. Deze wil dat het antidepressivum ingenomen blijft worden.
In hoeverre een placebo effect van toepassing is op de osteopatische behandeling valt achteraf moeilijk te bepalen. Bij voorbaat lijken depressiviteitklachten eerder gevoelig voor placebo daar het de psyche betreft. Het lijkt dat het slikken van enkel een antidepressivum in deze casus geen gunstig placebo effect teweegbrengt. Verder onderzoek zal bij eventuele positieve behandelresultaten eventuele placebo effecten moeten aanwijzen.
Conclusies
Depressiviteitklachten blijken en groot maatschappelijk probleem te vormen. 850.000 Nederlanders hebben deze klachten. In de reguliere geneeskunde lijkt nog weinig bekend over de aard van depressiviteit en de therapie beperkt zich tot het geven van medicamenteuze therapie. In de psychologie ziet men veel correlatie met endo- en exogene factoren als oorzaak van depressiviteitklachten (zie Hoofdstuk 3). In de osteopathie zijn we geneigd de oorzaak van de klachten mede te zien in een verminderde mobiliteit in het lichaam. De insteek is vanuit een andere visie. Echter, kan er worden gedacht dat in de toekomst de behandelingvan deze patiëntencategorie in een multidisciplinaire aanpak ligt waarin mogelijk osteopathie een rol zou kunnen spelen. Dit zou mede kunnen afhangen of verder onderzoek naar de effectiviteit van osteopathie op depressiviteitklachten gedaan wordt, en welke rol osteopathie in een breder kader in de gezondheidszorg binnen Nederland gaat innemen.
Uit deze casestudie kunnen geen conclusies worden getrokken met betrekking tot de werkzaamheid van het osteopatisch behandelen van deze patiëntencategorie. Hiervoor ontbreken de valide toegepaste meetschalen, en zou tevens bij een grotere groep patiënten dienen te worden onderzocht. Het mogelijke resultaat van de osteopatische behandeling, de aanbevelingen en de beschrijving zoals dit in deze casestudie is gedaan zal moeten worden beschouwd als aanzet tot verder onderzoek.
De vraagstelling in deze casestudie luidde als volgt;
‘Kan het beloop van het klachtenbeeld van deze patiënt worden verklaard door een verbeterd functioneren van de dunne darm?’ Het antwoordt hierop luidt dat middels diverse verklaringsmodellen de relatie tussen een verbeterd functioneren van de dunne darm en het verbeteren van het klachtenbeeld vanuit een osteopatische visie mogelijk is aangetoond."
In de casestudie staat een patiënte met depressiviteitklachten centraal. Deze patiënte is gedurende de co-schappen onder behandeling geweest. In totaal vier maal. Uit osteopatisch onderzoek kwamen diverse dysfuncties naar voren (zie hoofdstuk 2). Deze dysfuncties bestonden in combinatie met de dirigerende dysfunctie; dunne darm in hypertensie met een beperking op de ileocaecale lus. In deze casestudy worden de relaties onderzocht tussen de dunne darm en factoren die depressiviteitklachten bij deze patiënte mogelijk hadden kunnen teweegbrengen.
De volgende probleemstelling komt hieruit naar voren:
Kan het beloop van het klachtenbeeld van deze patiënt worden verklaard door een verbeterd functioneren van de dunne darm?
Methode
De opbouw van de casestudie bestaat uit hoofdstuk 1 de inleiding, daarna volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van de casus, waarna de reguliere visie op depressiviteit en depressiviteitsklachten wordt beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan het mechaniek van de dunne darm en gerelateerde functies. Het onderwerp van hoofdstuk 5 is voeding, waarna in hoofdstuk 6 de neurologische relatie met depressiviteitsklachten wordt uitgediept. Hoofdstuk 7 legt het myofasciaal verklaringsmodel m.b.t. het posterieur recht systeem uit. Tot slot volgt in hoofdstuk 8 de interpretatie van de patiëntencasus en de conclusies.
Resultaten
De psychische gesteldheid, nek en hoofdpijnklachten zijn aanzienlijk verbeterd. Gezien de lange duur van de klachten vind de auteur het opzienbarend dat dit mogelijk door osteopatisch handelen te beïnvloeden zou kunnen zijn. De dunnere ontlasting als symptoom is echter niet veranderd. Eigenlijk had de auteur wel een verbeterde ontlasting verwacht gezien de verbeterde mobiliteit van de ileocaecale lus en de verbeterde tensie van de dunne darm als geheel. Wellicht zijn er nog steeds andere zaken die hierop invloed hebben. De oorzaken kunnen mogelijk bijwerkingen van medicijnen, een voedselintolerantie, parasieten of andere onbekende oorzaken (zie hoofdstuk 4). Na de vierde behandeling is mesologie aangeboden om hier aanvullend onderzoek naar te laten doen. Hier is echter door de patiënte geen gehoor aan gegeven.
De verbetering van de klachten komen tot uiting in het meetinstrument dat is gebruikt. Om voortgang van de depressiviteitklachten te meten bij de patiënte uit de casus is gebruik gemaakt van de VAS-schaal. De patiënte heeft zichzelf een algemeen cijfer gegeven over het geestelijk welbevinden op de VAS-schaal, welke is gegaan van 4 (voor de behandeling) naar 7. Deze evaluatie vond een maand na de laatste behandeling plaats. Dit kan volgens de auteur worden gezien als een goed resultaat, te meer omdat klachten geruime periode bestaan. Ook is de tevredenheid van de patiënte naar eigen zeggen groot.
Deze klachten blijken ook na 6 maanden nog in dezelfde geringere mate (VAS 7) aanwezig te zijn. De patiënte wordt nu eenmaal in de twee maanden osteopatisch behandeld. In tussenliggende periode heeft mevrouw 1 minder goede maand gehad. Dit is aanzienlijk beter dan de periode voor de behandeling. Mevrouw slikt in deze periode een kwart pil antidepressivum. Naar haar zeggen is dit voor de vorm, en om de huisarts tegemoet te komen. Deze wil dat het antidepressivum ingenomen blijft worden.
In hoeverre een placebo effect van toepassing is op de osteopatische behandeling valt achteraf moeilijk te bepalen. Bij voorbaat lijken depressiviteitklachten eerder gevoelig voor placebo daar het de psyche betreft. Het lijkt dat het slikken van enkel een antidepressivum in deze casus geen gunstig placebo effect teweegbrengt. Verder onderzoek zal bij eventuele positieve behandelresultaten eventuele placebo effecten moeten aanwijzen.
Conclusies
Depressiviteitklachten blijken en groot maatschappelijk probleem te vormen. 850.000 Nederlanders hebben deze klachten. In de reguliere geneeskunde lijkt nog weinig bekend over de aard van depressiviteit en de therapie beperkt zich tot het geven van medicamenteuze therapie. In de psychologie ziet men veel correlatie met endo- en exogene factoren als oorzaak van depressiviteitklachten (zie Hoofdstuk 3). In de osteopathie zijn we geneigd de oorzaak van de klachten mede te zien in een verminderde mobiliteit in het lichaam. De insteek is vanuit een andere visie. Echter, kan er worden gedacht dat in de toekomst de behandelingvan deze patiëntencategorie in een multidisciplinaire aanpak ligt waarin mogelijk osteopathie een rol zou kunnen spelen. Dit zou mede kunnen afhangen of verder onderzoek naar de effectiviteit van osteopathie op depressiviteitklachten gedaan wordt, en welke rol osteopathie in een breder kader in de gezondheidszorg binnen Nederland gaat innemen.
Uit deze casestudie kunnen geen conclusies worden getrokken met betrekking tot de werkzaamheid van het osteopatisch behandelen van deze patiëntencategorie. Hiervoor ontbreken de valide toegepaste meetschalen, en zou tevens bij een grotere groep patiënten dienen te worden onderzocht. Het mogelijke resultaat van de osteopatische behandeling, de aanbevelingen en de beschrijving zoals dit in deze casestudie is gedaan zal moeten worden beschouwd als aanzet tot verder onderzoek.
De vraagstelling in deze casestudie luidde als volgt;
‘Kan het beloop van het klachtenbeeld van deze patiënt worden verklaard door een verbeterd functioneren van de dunne darm?’ Het antwoordt hierop luidt dat middels diverse verklaringsmodellen de relatie tussen een verbeterd functioneren van de dunne darm en het verbeteren van het klachtenbeeld vanuit een osteopatische visie mogelijk is aangetoond."
Date Created
Januari 2010
Type
Casestudie
number of pages
75
Keywords
Depressie, dunne darm, serotonine, voeding, neuropeptiden, psychologie, ileum, cytokinen, VAS-schaal